Zo’n 150 jaar geleden bestond het gebied voor een belangrijk deel, ruim 30%, uit heide en hoogveen. Rond het begin van de twintigste eeuw is de heide vrijwel geheel ontgonnen. Enkele snippers ten oosten, zuiden en westen van Winterswijk resten nog, bij elkaar niet veel meer dan 30 hectare. Doordat het hoogveen vanwege de natte omstandigheden moeilijker te ontginnen was, is van het hoogveen gelukkig meer bewaard gebleven: het Wooldse Veen en het Korenburgerveencomplex. Het Kottense Veen, het Witte Veen bij Aalten en het Blekkinkveen zijn voorbeelden van venen die wel ontgonnen zijn.
Doordat het areaal heide enorm is afgenomen en de laatste restanten van elkaar geïsoleerd liggen zijn vele karakteristieke diersoorten van de heide verdwenen. Soorten die met minder grote heideterreinen genoegen nemen komen in het gebied nog steeds voor. Behoud van deze soorten en de overgebleven heiderestanten zijn voor de biodiversiteit van het gebied van groot belang. PAN kan daaraan bijdragen door het beheer van deze terreinen te ondersteunen, bijvoorbeeld door de inzet van de schaapskudde. Ook een adequaat beheer van verbindingen tussen deze terreinen in het agrarische landschap in de vorm van schrale slootkanten, wegbermen en spoordijken en nieuwe voedselarme natuurgebieden kan PAN nadrukkelijk een rol vervullen.
De overgebleven hoogveengebieden, het Korenburgerveencomplex en het Wooldse Veen, zijn in eigendom en beheer van Natuurmonumenten, de Stichting Marke Vragender Veen, de gemeente Winterswijk en een aantal particulieren. Hier speelt PAN op dit moment een bescheiden rol door het beheer van een deel van het Meddose Veen dat een onderdeel is van het Korenburgerveencomplex. Hier werkt PAN aan het herstel van de heide door jaarlijks een deel van de opslag van bomen te verwijderen en de vergrassing door middel van de inzet van de schaapskudde tegen te gaan. Vanaf 2007 wordt ook een deel van het Wooldse Veen door PAN beheerd d.m.v. een schaapskudde.